De Bouvier is een herdershond afkomstig van Vlaanderen. Van nature is het een hard werkende hond, zodat het niet verwonderlijk is dat de hond oorspronkelijk werd aangewend voor de boerderij, voor de veeteelt, voor het drijven van schapen en het trekken van karren. Het Franse woord ‘bouvier’ staat voor een persoon die bezig is met runderen of koeherder. Heden ten dage wordt de Bouvier des Flandres of Vlaamse Koehond gebruikt als bewakingshond of als politiehond en meer in het algemeen als familiehond gericht op de bescherming ervan.
Het karakter van een bouvier kan beschreven worden als niet schuw of agressief, maar eerder zelfverzekerd. Zowel als werk of als bewakingshond, is het ook een zeer aangepaste familiehond.
Zoals de naam suggereert, is de Bouvier des Flandres afkomstig van Vlaanderen, zowel Belgisch als Frans-Vlaanderen. In het verleden werd de Bouvier des Flandres doelgericht gefokt op de boerderij vooral in het Vlaamse landsgedeelte van België. Ingevolge hun sterke lijf en intelligente aard, waren ze zeer geschikt voor het leger gedurende beide wereldoorlogen. Het was vooral sedert het midden van de twintigste eeuw dat de Bouvier als familiehond werd gehouden. Thans zijn de meeste Bouviers bewakingshonden, ingevolge hun aard om van nature te zorgen voor bescherming. Ze worden ook voorgesteld op verschillende shows.
A De fysische kenmerken
De bouvier is gekend als een stoere, compacte en krachtige hond. Of in andere woorden de Bouvier is gebouw als een massieve en stabiele “blok” wat hem een sterk en krachtig uiterlijk verleent. Buiten zijn voorkomen is een Bouvier geen zware hond wat hem toelaat soepel en beweeglijk te zijn.
Het hoofd van een bouvier is zeer imponerend, en is aansluitend bij een breed lichaam, kort met sterke en goed ontwikkelde botten.
Een van de meest onderscheidende kenmerken van de bouwvier is precies zijn kop. Het aangezicht is harig aan de kin met een ruige baard, de bovenste lip bevat een zware snor en de bijzondere overeind staande wenkbrauwen geeft de bouvier zijn bijzondere uitdrukking eigen aan het ras.
Het gemiddelde gewicht van een bouvier is tussen de 35 en 40 kg., De teven wegen tussen 27 – 35 kg.
De hoogte van een bouvier is voor de reuen tussen 62-68 cm en voor de teven 59-65 cm.
De levensverwachting van een bouvier bedraagt 10 – 12 jaar
Teven hebben gemiddeld 5 – 10 jongen.
B Persoonlijkheid van de bouviers:
Bij de selectie hechten wij zeer veel belang aan de raskenmerken, de socialisering van de honden en de schoonheid ervan. De schoonheid zit van een bouvier zit, zoals bij de mens, van binnen maar het oog wil ook wat. Dat betekent dat bij de afkomst rekening wordt gehouden met zowel de karakteriële schoonheid en de uiterlijke schoonheid. Het komt geregeld voor dat Uw hond bewonderend wordt aangestaard door voorbijgangers.
De jongen zowel als de ouders groeien op in familie en zijn uiterst geschikt in familieverband. Ze kunnen goed met kinderen overweg.
C . Ras standaard:
Wij vinden het een oprechte uitdaging om een typisch Vlaams ras, dat na de W.O.II, met uitsterven bedreigd was in ere te herstellen. Op wat moet bijzonder worden gelet:
Het hoofd
Het hoofd heeft een massief voorkomen Een indruk die nog wordt versterkt door de uitgesproken baard en snor.
In werkelijkheid staat het hoofd, dat zeker niet te klein mag zijn, in een goede verhouding tot gestalte en bouw. De teef moet een zeer vrouwelijke kop habben. Bij betasting valt te constateren dat het hoofd een goede belijning heeft.
De schedel is goed ontwikkeld, vlak, iets minder breed dan lang. De lijnen van schedel en neusrug verlopen evenwijdig. De verhouding in lengte van schedel en snuit is 3:2.
De voorhoofdsgroef is weinig afgetekend. De stop is ook weinig afgetekend en is meer schijn dan werkelijkheid door de opstaande wenkbrauwen.
De snuit is breed, machtig en beenderig, met een rechtlijnige neusrug. De snuit vernauwt naar de neus toe lichtelijk, zonder dat de neus puntig wordt. De omtrek van de snuit, juist onder de ogen genomen, is ongeveer gelijk aan de totale lengte van het hoofd.
De neus is de verlenging van de neusrug, die in een licht gebogen lijn naar de neusopening overgaat. Deze moet goed zijn ontwikkeld, de wanden afgerond met open neusgaten. De kleur van de neus is steeds zwart. De wangen zijn droog en vlak en de lippen zijn goed aangesloten met een krachtige pigmentatie.
De kaken
De kaken moeten sterk en van gelijke lengte zijn, de tanden sterk, wit en gezond. De bovensnijtanden moeten over de ondersnijtanden vallen, als de snijvlakken van een schaar.
Het gebit mag ook als een tang sluiten. Het gebit dient compleet te zijn.
De oren
De oren zijn hoog aangezet (boven de ooglijn) en zijn zeer beweeglijk. De oorschelpen hangen vertikaal naar beneden. De vouw moet onder het schedeldak blijven
De ogen
De uitdrukking van de ogen is open en vol energie. Ze puilen niet uit, maar liggen ook niet te diep in de oogkassen. De ogen zijn enigszins langwerpig-ovaal van vorm, en horizontaal geplaatst. De kleur van de ogen moet zo donker mogelijk zijn, in verhouding met de kleur van de vacht.
De oogleden zijn zwart zonder een spoor van niet-pigmentatie. De bindvliezen mogen nooit zichtbaar zijn.
Het lichaam
De hals wordt vlot gedragen, is sterk gespierd en verbreedt zich geleidelijk naar de schouders toe.
De lengte van de hals moet iets minder zijn dan de lengte van het hoofd.
De nek is fors en licht gewelfd. De hals vertoont geen keelhuid. De schoft mag lichtelijk inspringen.
De romp is fors en kort. De lengte van het boeggewricht tot aan het zitbeen moet ongeveer gelijk aan de schouderhoogte zijn. De borstkas moet tot aan de ellebogen reiken en mag niet cilindrisch zijn. De ribben moeten gewelfd zijn. De afstand tussen het boeggewricht en de laatste rib moet zeer groot zijn, ongeveer zeven tiende van de schouderhoogte. De eerste ribben zijn gebogen, de andere gewelfd en zeer naar achteren gericht om de gewenste diepte van de borstkas te krijgen.
De flanken, tussen de laatste rib en de heup gelegen, moeten zeer kort zijn, in het bijzonder bij de reuen.
De buik is een weinig opgetrokken. De rug is kort, breed, gespierd en horizontaal, zonder zwakheid te tonen, maar moet ondanks dat lenig blijven. De lendenen (nier- partijen) zijn kort, breed en gespierd. Ze moeten lenig zijn zonder zwakheden te tonen, maar moeten ondanks dat lenig blijven.
De lenden zijn kort, breed en gespierd. Ze moeten lenig zijn zonder zwakheden te tonen.
Het kruis verloopt in lijn met rug en lenden, om geleidelijk over te gaan tot de ronding van de dijen. Het is breed en zonder overdrijving bij de reu, meer ontwikkeld bij de teef.
De huid is goed gespannen, zonder losheid. De zichtbare slijmvliezen zijn steeds zeer donker gekleurd. De zichtbare geslachtsdelen zijn volledig gevormd. Bij de reuen moeten de twee teelballen op hun natuurlijke plaats liggen. Schouderhoogte: reuen 62-68 cm, teven 59-65 cm; bij beide is de ideale schouderhoogte het gemiddelde van de opgegeven maten, dus 65 cm bij reuen en 62 cm bij teven. De toegestane afwijking in schofthoogte is plus/min 10 mm bij de reu en teef
Gewicht: reuen ongeveer 35-40 kg, teven 27-35 kg.
De benen
De ledematen. van de voorhand moeten goed gebot en gespierd zijn. De schouders zijn gespierd, maar echter niet overladen. Het schouderblad is tamelijk lang en ligt matig schuin. Het opperarmbeen en het schouderblad zijn ongeveer van gelijke lengte. De ellebogen sluiten goed en evenwijdig bij de romp aan. Naar buiten uitstekende of naar binnen staande ellebogen zijn foutief.
Bij het gaan moeten ze zich in vlakken, evenwijdig aan de middenlijn van het lichaam, bewegen.
De voorbenen moeten recht zijn, zowel van voren als van opzij gezien, evenwijdig met elkaar en in een loodrechte lijn met de bodem. Ze moeten gespierd en zwaar gebot zijn.
De polsgewrichten zijn recht, in lijn met de voorbenen, alleen het hielbeentje springt aan de achterzijde uit. De achterhand is matig, zeer flink gespierd. De achterbenen moeten zich in dezelfde richting als die van de voorbenen bewegen.
De dijen zijn breed en zeer gespierd. Hun bewegingen moeten in een vlak gebeuren, dat evenwijdig met de middenlijn van het lichaam verloopt. Het dijbeen moet niet te recht en niet te schraag zijn. De schenkel moet laag komen, goed gevuld en gevleesd zijn. De knieschijf is geplaatst op de denkbeeldige lijn, die gaat van het hoogste punt van het darmbeen tot aan de grond. De achterbenen zijn middelmatig. van lengte, goed gespierd, niet te recht en niet te schuin
De voeten
De middenvoeten van de voorhand zijn zwaar gebot, tamelijk kort, zeer weinig voorwaarts geplooid. De voorvoeten zijn kort, rond en sterk. De tenen moeten gesloten en gewelfd zijn, de nagels sterk en zwart, de zolen dik en hard. De middenvoeten van de achterhand zijn sterk en pezig, eerder cilindrisch en loodrecht met de grond als de hond 'staat'. De spronggewrichten bevinden zich eerder laag bij de grond. Ze zijn breed, gespierd en goed bespannen.
Van achteren gezien staan ze recht en evenwijdig. Bij het gaan mogen ze niet sluiten, maar ook niet wijken en zich daardoor van de loodrechte stand verwijderen.
De achtervoeten zijn rond en sterk, de tenen goed gesloten en gewelfd, de nagels sterk en zwart, de zolen dik en hard.
De staart
De staart moet in de normale verlenging van de ruggengraat liggen, en hoog worden gedragen gedurende de bewegingen. De staart wordt cilindrisch gedragen en heeft een dichte en dikke beharing
De vacht
De vacht is weelderig. Het dekhaar vormt met het dichte onderhaar een beschutten de bekleding, aangepast aan het vaak plotseling veranderende weer van het gebied van oorsprong van het ras.
Het haar moet ruig aanvoelen, droog en dof zijn, niet te lang en niet te kort (ongeveer 6 cm lang).
Het is licht warrelig, zonder wollig of gekruld te zijn. Op de schedel is het haar kort, zeer kort zelfs op de buitenkant van de oren. Het haar is bijzonder hard en krassend op de bovenrug.
Het is korter op het onderste deel van de ledematen, hoewel het daar ook ruig blijft. Glad aanliggend haar dient te worden vermeden, omdat dit wordt veroorzaakt door een gemis aan onderwol. Het onderhaar bestaat uit onderwol, gevormd door fijne, dicht gesloten haren die onder het dekhaar groeien. Onderhaar en dek- haar vormen samen een waterdichte bekleding.
Snor en baard zijn goed gevuld. Het haar moet droger en ruwer zijn dan op de bovenkant van de snuit. De bovenlip draagt een snor en de kin een goed gevulde, ruige baard, die aan het ras de gewenste grimmige uitdrukking geeft. De wenkbrauwen worden gevormd door rechtopstaande haren, die de vorm van de wenkbrauwen doen uitkomen, zonder echter de ogen te bedekken
De vacht is over het algemeen vaal, of grijs, meestal gestroomd of charbonnée. Ook een zwarte vacht wordt erkend, maar zal geen voorkeur mogen genieten.
Vanaf 1 april 2017 moeten bouvier honden voor het behalen van een stamboom categorie 1 getest zijn op bepaalde zaken. Zie: http://www.vfc.vlaanderen/uploads/rasfiches/vlaamse%20koehond.pdf
D. Verzorging van de jongen
Alvorens een Bouvier des Flandres te kopen moet u weten dat de Bouviers, zoals trouwens elke rashond, speciale verzorging nodig heeft om volledig te kunnen openbloeien.
Het selecteren en verwerven van een pub begint dus bij het selecteren van de fokker. Zorg ervoor dat de stamboom van de pub goed gedocumenteerd is. Zorg er uiteraard voor dat de fokker met alles in orde is en u ook een stamboom kan verstrekken.
E. Dagelijkse verzorging
De ruige, verfomfaaide vacht vereist een goede verzorging. De bouvier moet wekelijks worden geborsteld teneinde het dode haar te verwijderen en te vermijden dat het dof wordt. Ook de typische baard moet geregeld aangepakt worden. Regelmatig kammen en minimaal 3 x per jaar een grondige trimbeurt wordt door de hond zeer gewaardeerd.
De bouvier verliest geen haar wat hem uiterst geschikt maakt om ook in huis te houden.
.